Zo vader, zo zo

– of waarom Jordi Cruijff geen tango danst

“Zondag 4 september 1994, ergens in de middag. Het wachten was sowieso te lang. Weet pas een uur dat we gaan, dat ik ook ga. Beetje te warm weer. Locatie: een nieuw veld, wachtend op haar slag. Spanning? Altijd, altijd. Gaan met opgeheven hoofd, het lijf strak gewassen, de leden in soepele tred. Haar – check! Veters – check! De gang door, met vriend en vijand aangeflankt. De poort door, het veld op – hel en hemel schreeuwen ons toe. Vriendelijk terugknikken, nee – vrien-de-lijk. Goed zo. Het Uitwisselen Der Beleefdheden. Veelbetekenende blikken ook. De adrenaline maakt een rollercoaster van het vaatstelsel en het bloed geniet ervan. Dit is het. Even stil […]  we zijn begonnen. Nu moet het: FC Barcelona – Sportivo Gijón. Mijn zoveelste debuut. Pa kijkt.

Ik scoor na 8 minuten. Had ik het maar nooit gedaan.”

Als ik iemand ooit had willen aanraden zijn eigen weg te gaan en niet de zaak van zijn vader over te nemen, dan is het wel Jordi Cruijff. Geboren onder goed gesternte, getogen in de rustige slipstream van een reizende ster en besmet met de makke om juist dát leuk te vinden wat je vader doet. En daar ook nog eens je beroep van te willen maken. En als dat niet genoeg ‘uitdaging’ is, dat ook nog eens te doen met als coach juist die vader, die nummer 1 met nummer 14, wiens initialen je hebt gekregen maar niet de bijpassende kwaliteiten. Is er niet één iemand op het idee gekomen Jordi vroegtijdig z’n voet te breken, z’n knie te raken, z’n wat dan ook te ontwrichten en hem een heel fijne, succesvolle carrière als bijvoorbeeld glastuinbouwer in te rossen? Nu hebben we hem z’n hart laten breken en als tango ergens begint, dan is het hier.

“Hoezo naar links? Ik stond vrij. Ja maar… Maar ik bedoel… Als j… Pa, luist… Pa! Nou ik! Ik ben niet zoals jij ja. Doe het dan zelf!
O. Dat kan je ook nog. Tuurlijk. Tuurlijk. Fijn. Zie ze klappen. Nou, El Salvador is voor mij een land heel ver weg waar ik geen visum voor heb. Dramatisch hè. Rustig maar, heb ik van ma. Toch, ma?”

Tango it is. Fors wat jaren terug zag ik bij een ongetwijfeld fantastisch Tangomagia een optreden van een stel kinderen van tangomeesters. Het was een droeve vertoning. Niet zozeer door de kwaliteit van dansen (alle pasjes waren keurig en netjes en binnen de lijnen), maar door het plichtmatige karakter en het volstrekte gemis aan emoties – behalve die van een verpletterend onbehagen. Het onbehagen van het betrapte kind, van de verplichte knuffel van stinkend tantelief, van afdankertjes, van alles wat je niet wilt zijn. Zij wisten dat ze vaderlief nooit gaan overtreffen, dat hun te vergaren roem altijd zal worden afgezet tegen de zon die hen voorging.
Dat motiveert niet echt.

“Ik doe het niet. Niet meer. Dat geluister naar jou. Ik wil op eigen kracht de grootste worden. Ik kan dat, ook al zeg jij van niet. Denk ik. Laat me gaan. Laat me mijn goddelijke gang gaan. Pa, ik ga weg. Ver weg. Ergens anders voetballen. Waarom? Omdat ik niks anders kán, ja.”

 

Het is nooit meer goedgekomen met Jordi. Na zijn eerste (droom)seizoen bij FC Barcelona ging hij langzaam maar zeker via een half gelukte fase bij Manchester United naar de leprozenvallei van het voetbalwezen: Malta en later Cyprus. Niemand spreekt er schande van. Jordi speelt nog steeds. Tegen matige clubs en tegen beter weten in.

“En dan ben je een grote jongen en dan bel je pa. Je biedt je excuses aan.
Want dan wist je het even niet meer. Moet je gewoon even weg. En dat het daar niet gelukt is – ach, je kan dan zeggen dat je eigen persoontje zelf het minst verbaasd was.
Maar dan kom je naar huis. Nu. Ga je weer samen aan de slag. Trainen. Spelen komt later wel. Eerst weer lekker aan het werk. Je kan nog zoveel van die leren. Dat…
Oh, dus hij speelt nu. Euh… logisch.

Alles goed met ma?
Ik bel wel weer.”

Terug naar de kinderen van Tangomagia. Ongetwijfeld waren de bedoelingen nobel, de vergoedingen navenant en de trots niet minder dan ik die heb bij mijn zoons. Maar het klopte niet. Het applaus was te netjes, de buiging plichtmatig en de onzekere blik na afloop naar de zijlijn sprak boekdelen. Tango is een privé-kwestie waar anderen bij zijn. Hier hoorde niemand bij te zijn. Dit hoorde niemand te zien. Het dansen was geen schattig tafereel van trotse spruiten en glimmende papa’s en mama’s, het was een dwangmatige omlijsting van de grootheid van de ouders. Hun optreden ging niet over hen, maar over de ouders. Ik weet niet wat ik erger vond: dat kroost hiervoor wordt ingezet of dat wij erbij waren.

“Natuurlijk ben je trots op je pa. Hij is toch wereldklasse. Van een andere planeet soms zoals hij voetbalt. En dan vraag je je wel eens af of dat je dat ook kan. Dat je ook die genen hebt. Nou nee dus. Maar het blijft je pa.
Je was wel trots geweest als je toen zei: ‘Pa, dit moeten we niet doen’. Maar nogmaals, het blijft je pa. Dus doe je dat niet. Dus…”

Stel dat Johan Cruijff op tango was gegaan. Dan zou hij waarschijnlijk ook daar zich met gemak tussen een grote drie hebben genesteld. Zou zo maar kunnen dat Jordi ook op tango zou gaan. Met lessen van pa. Elke dag les. Elke dag nablijven + huiswerk. Zou Jordi misschien op een duister festival in Amsterdam een optreden hebben gegeven. Was zijn debuut voor de zoveelste keer op een vloer waar zijn vader normaal met hem de vloer aanveegt. Met vreemd ongenoegen aan de kant. Met die blik van onbehagen onder blonde lokken verstopt. Blijvend speurend naar sprankjes van herkenning en trots. Niet om het uitgevoerde maar eenvoudig weg omdat. Omdat hij jouw vader is, en jij zijn zoon. Dat gebeurde niet en dat is geen tango meer. Daar loopt tango stuk op wrang leven.

Een grootmeester wil zo snel mogelijk van zijn leerling leren. En daar ging het bij Jordi – en niet alleen bij hem – fout. Johan Cruijff had maar één meester en dat was hijzelf. Het trieste is niet dat Johan het beste jongetje van zijn eigen klas was, maar dat Jordi ook in die klas zat.

Wie in de schoenen van zijn vader stapt, leert lopen als een oude man.