Hoe langer ik dans, hoe minder ik van tango houd. Hoe minder ik dans, hoe meer ik het mis. Tussen dwang en daad draai ik rondjes om mijn onbeantwoorde liefde, laat haar alle hoeken van de vloer zien maar uiteindelijk ben ik diegene die beursgeslagen met de staart tussen de benen zijn wonden likt. Ik kan maar niet van tango houden.
Die mensen, dat gedreutel om schoentjes, glimlak, puberaal geflirt, donker gefriemel aan te laag hangende franjes, het juiste luchtje. Die vermoeiende discussies op web, de schier eindeloze stroom van benefiet-workshop-optreden-concertjes van dertien euro het dozijn. Het is vast allemaal voor een goed doel, de strevens zijn nobel, maar ik vind het zo kinderachtig. (Laten we een salon houden voor de wereldvrede!) Het onoorbare groot belang wat aan bewegen wordt toegedicht, in een wereld die niet in beweging is te krijgen. Het feit alleen al dat men dansen op moderne muziek opeens ‘underground’ noemt – zucht. En dat ik die zucht ook nog moet uitleggen. De grootsheid die men zichzelf aanmeet of laat aanmeten, getuigt of van een te groot ego in een te klein lijf, of van een kleinzieligheid te groot voor menig salon. Men weet het allemaal. Men weet het allemaal zo goed. Waarom nog dansen? Waarom niet een Serieus Debat Over Open Of Gesloten beginnen – in de Volkskrant? Waarom geen ISO-keurmerk voor tangoscholen, -dansers, -habitus? Waarom niet alle on-Argentijnen bij salons wegsturen en verplicht op klompendansen of kantklossen doen, onder het motto ‘Eigen Cultuur Eerst’? Waarom blijf ik maar proberen van haar te houden?
Haar muziek. Die schittering tussen wimper en wang, een eenvoudige traan draagt een spoor van verlichting met zich mee. Haar stem, zeezoetig, speels door spelonken van metrum en melancholie. Ik probeer wanhopig de liefde te zoeken die ze zo overduidelijk, bijna hoerig etaleert maar die als glibberige zeep door je handen valt. ‘Ik was er bijna’, denk ik dan. Bijna. Dus bij lange na niet. En daar gaat ze weer. Met iemand anders aan de haal, die me toegrijnst met vilein genoegen. Ik weet dat ook die prooi geen lang leven beschoren zal zijn. Dat weten we allemaal. Wij, die zweten voor een zoen, die ene zachte aai, die paar tellen tijdloosheid die zo overweldigend is dat je alles vergeet en wakker lijkt te worden op een andere plek. En dat je van haar kan houden maar dat nooit kunt houden. Ik ken mensen die, vergeleken met dees’ oneindig lijden, liefdesverdriet een zegen vinden. Ik terg mezelf met workshops, laat me door alweer een Jomanda van overzee het paradijs voorspiegelen. Ik les welhaast tegen beter weten in, omdat ik weet dat het onvermogen zo alleen maar helderder geschetst, en pijnlijk duidelijk wordt. Tango wordt de ex die je maar niet uit je hoofd en lijf kan krijgen, die tot vervelends toe blijft bellen en maar blijft roepen dat ‘we nu goede vrienden zijn.’ Ik wil geen goede vrienden zijn. Ik heb al genoeg vrienden. Ik wil van haar houden. Echt. Ik doe mijn best. Mijn hart loopt over, onze nachten zijn lang en intens maar als ik mijn ogen opendoe, is zij al verdwenen. Ik leg mijn wapens neer. Out of my league. Hoe kun je daar nu van houden? Die volgende salon geeft antwoord. Tussen strakke pakken, laag bij de grondse hoge hakken, pasjesjagers en zij die alles weten, een dame en een dans. Ik val als een blok, ben verliefd, en weet: van haar kan ik houden.