Nu middenin een verbouwing. Met het gips tussen de tanden, latex en PUR die me als een hongerige wolf achtervolgen, spierpijn die de ene na de andere spiergroep besmet. Ruzie met de stukadoor, een lekkend dak, kringen onder mijn ogen groter dan de vochtplekken op het parket. Tango? Ik kan even geen vloer meer zien. Daarom iets dat voor een lied door zou kunnen gaan.
Mijn lijf verraad mijn leed
Stof op mijn wimpers
De puin – ontelbare zakken puin
schuiven in cadans van kamer naar kuip
De tol snerpt krassend
geul naar geul in een muur
die zich nooit gedragen heeft
en nu maar eens extra huilt
De kango klopt muur
in een pompend beukend ritme
Pugliese in het kwadraat
maar mijn schouder volgt niet meer
Ik kan geen koevoet meer vasthouden,
voel vijf generaties plafond langs mijn rug gaan
– beneden de afgrond in
naar 20 kuub broertjes en zusjes
Er zit sacada noch gancho in
geen barrida, niks planeo
geen voleo maar enkel stof
is wat mijn dame omhoog hakt
Een valse wals van rol en kwast
dansend deinend over de vloer
tegen het dak van de plaats
waar wij elkaar zulk dansen leren
‘s Avonds op de steiger
met een bouwlamp als valse vriend
Huil ik de schroeven op hun plek
Het is nu hun hout en ons huis
En daar, met mijn kruin in de kalk
dans ik heel even drie vier passen
een salon in een skelet van staal en stuc
en een tango doehetzelfpakket
Wie bouwt, breekt af.