Naar leven & werk van Jan Tromp
Ik kan het niet.
Terug.
Naar Het Vak.
Het Vak.
Want daar heeft iedereen het dan toch over.
Het Vak.
Toen ‘t er was.
Een vreselijke sentimentaliteit om terug te gaan naar Het Vak.
Jan luistert.
Dan loop je de bühne af en dan ben je trots.
Je bent iemand.
Echt iemand.
Jan Tromp ben je dan.
Ik was een grote.
Jan luistert.
Het Vak
Ik zou een leugenaar zijn als ik zeg van niet ik wil niet terug.
In de Julianahal.
Mieke Telkamp.
De Chico’s.
Bill Kilima – natuurlijk
Olga Lowina – heb ik toen nog een plaat mee opgenomen toen.
De Alberti’tjes
Daar stond ik tussen.
Jan Tromp, kunstfluiter
Zijn er allemaal niet meer.
En de Julianahal is nu een parkeergarage.
Ik heb geeneens geen geld voor een wagen.
Ik heb ‘t allemaal verjubeld.
Aan de leukste dingen.
Dingen die ik wou.
Vrouwen.
Drank.
Vrouwen.
Maar dat was nog voor Bettie.
Zo gaan die dingen maar ik heb geen centje spijt.
1962.
Einde.
Af.
De mensen, het publiek.
Ze willen niet meer wachten op mijn artisticiteit.
Kunstfluiten was uit.
Helemaal uit.
Ik geneerde m’n eigen ergens dood.
Ik had niks meer om handen.
Dat de hele wereld je gekend hebt – ik was een grote – en dan is het net alsof ze je een trap na geeft.
Na tien jaar.
Tien jaar in Het Vak.
Het Vak.
Behalve Bettie dan.
Maar die wist niet anders.
Jan luistert.
De eerste plaat, toch? Ja, de eerste.
Met op de ene kant het Rosentrio – klerenummer
En op de andere ‘Noch Einmal’.
Toen die uitkwam ging ik de hele buurt rondlopen.
Dat iedereen me zag.
Misschien is het wel een kwestie van niet over het paard tillen, dat weet ik niet.
Want zo eenvoudig is het niet.
Het fluiten dan.
Nu ben ik wel vergiftigd met een bepaald talent maar het is wat ze dan nou noemen ‘topsport’.
Mijn moeder gaf me altijd een extra overhemd mee.
Dat als ik dan klaar was – na een optreden of zo, of uit de studio – dat ik dan nog een nieuw hemd had want ik was altijd drijfnat.
Moeder – God zaliger hebbe d’r ziel.
Ik zal d’r nooit vergeten maar ik ben wel de enige.
Iedereen is mij vergeten en ik leg nog geeneens niet onder de zoden.
De mensen kijken erop neer.
Zo gaat dat.
Ook die van de fabriek.
‘t Zijn lieve mensen hoor. Ja lieve mensen, dat zijn ‘t.
Maar ik denk dat ik nooit de mentaliteit krijg van een arbeider.
Neerkijken hebt er niks mee van doen.
Niks mee.
Maar Het Vak.
Terug naar Het Vak.
Opdat ik dan nog niet vergeten ben.
Maar Bettie wil het niet.
Ze is nog steeds het mooiste meisje van de fabriek.
We zijn na twee maanden getrouwd.
En ze kent Het Vak niet.
‘Hoeveel artiesten zijn er niet van elkaar afgegaan in het artiestenleven?’
En daar heb ze natuurlijk wel gelijk aan.
Op de dienst van moeder.
Dat was m’n laatste optreden.
Is ook de eerste en enige keer geweest dat Bettie me dan heeft horen optreden.
We waren met z’n drietjes: moeder, Bettie en ik.
En dat was het dan.
Hier ga ik dan af en toe m’n gang.
M’n bühne.
Ben ik weer even iemand.
Echt iemand.
Nog eentje dan. ‘One for the road’ zeiden we dan.
Het Vak.
Moeder, voor jou.